Het huidige generieke (algemeen geldend) mestbeleid heeft succes gehad, maar vergt een volgende ontwikkelstap om boer en natuur beter te bedienen. We moeten van voorgeschreven middelen – zoals mestinjectie – toe naar een doelenbeleid. Die boodschap komt van prof. dr. Jan Willem Erisman, stikstofwetenschapper en hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam en directeur van het Louis Bolk Instituut in Driebergen.
Boeren, de agrobusiness, financiers zoals de Rabobank, natuurorganisaties en de overheid moeten volgens hem zo snel mogelijk om de tafel om te praten over de combinatie van houdbare landbouw en houdbare natuur. Door het huidige verdienmodel van de bedrijven rond de boer wordt de boer aan alle kanten klem gezet. Daarbij betaalt de consument relatief weinig. De miljarden euro’s die per jaar in natuurherstel gestoken worden zijn voor de maatschappij en de natuur ook niet houdbaar. ‘Maar het vereist lef van de overheid om keuzes te maken voor langetermijndoelen waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaats hebben. Maar alleen zo zijn landbouw en natuur en milieu op lange termijn houdbaar te maken.’
Mestvraagstuk is complex
Het mestvraagstuk is complex, zegt Erisman. Na de Tweede Wereldoorlog is de Nederlandse voedselproductie naar een zo hoog mogelijk niveau gebracht. ‘Nooit meer hongerwinter, was het adagium.’ Op het moment dat duidelijk werd welke schade dat aanrichtte aan lucht, water en bodem, zijn er maatregelen genomen, zoals op het gebied van mest, ammoniak en van fosfaten. Daarbij komen straks wellicht maatregelen tegen klimaatverandering, verwacht Erisman. ‘En die boer moet het allemaal maar doen. Ik snap dat die daar wars van wordt.’
Integraal doelenbeleid voor lange termijn nodig
Erisman: ‘De overheid zou integrale langetermijndoelen moeten stellen waaraan de hele sector, financiers, toeleveranciers, overheden en boeren moeten gaan voldoen. Deze doelen zouden gekoppeld moeten worden aan behoud van de kwaliteit van ons publiek goed: kwaliteit van bodem, water, lucht, biodiversiteit, landschap en voedsel. Hoe dat gebeurt kan iedereen zelf invullen, als de doelen maar integraal gehaald worden. Is dat niet het geval, dan moeten er sancties volgen. De doelen zijn voor de maatschappij te belangrijk.’ Doelen geven een grote mate van vrijheid en maken een beter maatwerk naar regio en naar boerenbedrijven mogelijk dan het huidige beleid dat voor iedereen geldt, met middelvoorschriften.’
Huidig generiek mestbeleid stelt de kwaliteit van de bodem onvoldoende centraal
Door de sterke focus op groei in opbrengsten heeft de overheid met maatregelen en middelvoorschriften geprobeerd milieuschade door landbouw binnen de perken te houden. Daarmee is de stikstof- en fosfaatbelasting van het milieu fors verminderd. Echter, Erisman ziet dat ook de biodiversiteit in de landbouwgebieden fors is afgenomen. Insecten, weide- en akkervogels, het bodemleven hebben er last van. ‘We moeten ons echt afvragen of in Nederland het keerpunt nog wel te maken is, of we de biodiversiteit nog te herstellen is, of de insecten weer terugkomen met de weide- en akkervogels en de bijen. Een derde van de vruchtbare bodems in de wereld is inmiddels uitgeput en in Nederland dreigt dat ook. Daarom zeg ik dat je moet redeneren vanuit de bodemkwaliteit. Dat is het beste voor de boer, want met een goede bodemkwaliteit kun je oneindig je bodem gebruiken. Beleid en maatregelen zouden ook geënt moeten worden op behoud en daar waar nodig verbetering van de bodemkwaliteit. Voor de bodem is het het beste om ruige stalmest (poep met stro zonder urine) op het land uit te rijden. Maar ruige stalmest kun je niet injecteren. Het voorgeschreven injecteren van drijfmest werkt dan niet mee aan verbetering van de bodemkwaliteit.’
Volgens Jan Willem Erisman heeft het huidige generieke beleid wel zijn werk gedaan, vooral om overbemesting tegen te gaan. De MINAS, de mestboekhouding die boeren bij moesten houden, heeft daar veel in betekend, vooral in bewustwording van overbemesting, zegt hij. Ook is daardoor het gebruik van kunstmest beperkt. Dat heeft volgens hem allemaal prima gewerkt. Het leverde ook economische winst op voor de boer, omdat de boer minder middelen is gaan gebruiken. Maar nu is het tijd voor maatwerk en werken de generieke maatregelen niet meer.
Iedere regio en ieder boerenbedrijf is anders
Immers, ieder landbouwgebied iedere regio is anders. De Peel is een gebied met zandgronden en heeft volgens Erisman andere regels nodig dan het veenweidegebied in het Groene Hart of de kop van Overijssel. Bovendien, iedere boer boert anders. De combinatie van verschillende bodemtypen, hydrologie en het landschap legitimeert volgens hem een specifieker beleid dan dat wat er nu is. ‘Door de bodem en landschap centraal te stellen en daar de landbouw op aan te passen kan je makkelijker werken aan organische stof opbouw, bodemkwaliteit, koolstofvastlegging, biodiversiteit, etc.’
Ammoniakmetingen decennia incompleet
Er is discussie over het vaststellen van de effectiviteit van de huidige maatregelen. Er hangt een mist rondom de metingen van bijvoorbeeld ammoniak. Onderzoeksjournaliste Geesje Rotgers (V-Focus) en Jaap Hanekamp (University College Roosevelt van Universiteit Utrecht) toonden in mei 2018 aan dat een van de meetpunten te dicht bij een boerenbedrijf staat en dus bij oostenwind vooral de emissie van het bedrijf zelf meet. Het RIVM zegt dat dat wordt opgevangen in het model. Erisman bevestigt dat: om de uitstoot te bepalen en de voortgang van het beleid te toetsen, worden inderdaad metingen, modellering en procesmatige kennis gebruikt.
Maar Erisman constateert wel dat door de nodige bezuinigingen er nog onvoldoende metingen overgebleven zijn waardoor het beleid onvoldoende getoetst kan worden. Door bezuinigingen is de droge depositie, de neerslag van ammoniak op de grond, al jaren niet meer gemeten. Dat betekent dat het model niet volledig op resultaat getoetst kan worden. ‘Die metingen zijn recentelijk overigens wel weer opgestart, maar zeker is dat we van ammoniak niet alles weten wat we zouden moeten weten. Want als de ammoniak ergens harder naar beneden komt, dan is daar de concentratie van ammoniak in de lucht lager zonder dat de emissie is veranderd.’
Toe naar doelenbeleid met de sector
Hoewel regio’s en boerenbedrijven verschillen, kunnen we niet voor ieder boerenbedrijf apart beleid maken, meent Erisman. ‘Dus moeten we toe naar een doelenbeleid, waarin de doelen door de overheid moeten worden vastgesteld. Het gaat dan om doelen voor een gezonde bodem in een aantrekkelijk en robuust landschap waar geboerd wordt voor gezond voedsel zonder belasting van lucht, water, klimaat, natuur en biodiversiteit, oftewel binnen de gewenste kwaliteit van ecosysteemdiensten.’ Ecosysteemdiensten zijn de baten die de levende natuur de mens oplevert, zoals het leveren van voedsel of schoon drinkwater, of natuurlijke plaagbestrijding maar ook bron voor inspiratie. Volgens Erisman is het haalbaar dat er samen doelen worden gesteld. ‘Ik heb dat vaak getoetst bij bijeenkomsten met boeren en natuurorganisaties door te vragen of ze het over die doelen eens zouden kunnen worden. Nou daar zeiden ze allemaal ja op. Daar zouden ze zo uit zijn. Maar het vereist lef van de overheid om die doelen ook daadwerkelijk vast te stellen.’
Doelen over kwaliteit van bodem, water, lucht, landschap en natuur
‘De doelen gaan over de kwaliteit van bodem, water, lucht, landschap en natuur. Stel die vast voor 2050 en ontwikkel dan met tussendoelen daar naar toe. Hoe je er komt, mag de boer dan zelf uitmaken. Geloof je in precisiebemesting? Laat maar zien dat je daarmee alle doelen haalt, geloof je in kringloopboeren? Laat maar zien. De boer is wars van de huidige regelgeving die te versnipperd is en te verkokerd. Je moet met de boer doelen stellen en hem dan de gelegenheid te geven om er te komen, op zijn eigen manier. In 80 procent van de gevallen zal dat goed gaan, in 20 niet. We maken nu beleid op die 20 procent.’
Circulaire economie: hergebruik voedselafval
De boer heeft nu te maken met fosfaatbeleid, ammoniak- en mestbeleid, en er zijn nog veel meer regels voor de boer, vertelt Erisman. En bepaalde maatregelen kunnen elkaar ook tegenwerken. We halen het melkquotum er af en we krijgen meer koeien, meer mest en meer ammoniak. We importeren meer voer, zoals soja. Dat geeft ook meer milieubelasting want we voeren soja in, en exporteren het vlees en we blijven met de mest en de fosfaten zitten. ‘Je zou in het licht van de circulaire economie beter in het menselijk of stedelijk voedselafval moeten kijken of dat herbruikbaar is. Zodat je bijvoorbeeld meer kleine kipster-boerderijen, waar de kippen menselijk voedselafval eten, krijgt rondom steden. De reststromen uit de stad moeten terug naar de dieren en vandaar weer naar het land.’
Ook vanuit de natuur gezien heeft een doelenbeleid grote meerwaarde omdat een goed beheer van ecosysteemdiensten direct ten goede komt aan de natuurkwaliteit. Verder leidt investering in verbeteren van ecosysteemdiensten automatisch tot minder ammoniak en zijn op termijn dure herstellende natuurmaatregelen niet meer nodig. Het afplaggen van heide dat gras is geworden, eens in de twintig jaar is ook geen oplossing. Daarom moeten we landbouw en natuur integraal benaderen, meent hij. ‘We moeten vanuit de ecosysteemdiensten redeneren en agrobusiness, financiers, de boeren en natuurorganisaties moeten samen daar invulling aan geven vanuit beheer en markt.’
Kringloopboeren nuttige toevoeging
Het kringloopboeren, waar Tjeerd de Groot (D66) zich voor inzet, kan daarbij ook helpen. Erisman: ‘Kringloopboeren is een nuttige toevoeging. Kringloopboeren hebben een gesloten nutriëntencyclus wat betekent dat ze mest en reststromen hergebruiken op hun land. Daarin speelt bodemkwaliteit ook een rol. En ja waarom zou je een boer die goed voor zijn bodem zorgt door het gebruik van vaste mest, middelen voorschrijven, zoals de nu verplichte mestinjectie? Boeren die het goed doen zou je anders willen behandelen.’ Daarom kan het huidig generiek beleid (middelenvoorschriften) belemmerend werken want dat biedt er geen ruimte voor. Vervolgens is volgens de hoogleraar wel de vraag wat we doen met de intensieve boeren of boeren zonder eigen grond, de niet-grondgebonden boeren? De varkensmest waar moet die naartoe?
De boer centraal
‘We moeten voor de boer kijken hoe er vanuit de markt meer waardering komt voor beheer van ecosysteemdiensten. Dat betekent dat we toe moeten naar true cost en true pricing. Dat betekent ook dat de consument meer voor het voedsel gaat betalen, want voor wereldhandelsprijzen kan die boer het niet doen. Maar de consument betaalt nu ook al meer, maar via de belastingen, namelijk de miljarden voor natuurherstel. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft becijferd dat de stikstofmaatregelen voor natuurbescherming alleen al 1 tot 5 miljard per jaar kosten. Dat betalen we met zijn allen.
Een liter melk kost een euro maar zou dan 1,40 moeten kosten. Die 40 cent betalen we nu ook dus via die belasting voor natuurherstel. Realiseren consument en politiek zich dat wel?’
Bodem rust gunnen
Vanuit bodemkwaliteit en ecosysteemdiensten redeneren betekent ook dat je de bodem rust moet gunnen, zegt Erisman. ‘Vanuit de toekomst voor de boer geredeneerd, en vanuit de bodemkwaliteit kun je dan bijvoorbeeld niet ieder jaar aardappels telen, maar een keer in de zes jaar, zodat je met andere gewassen, die minder in de markt opbrengen, de bodem herstelt en weer optimaliseert door andere gewassen te telen. Ook vraagt het van machineleveranciers andere machines, lichtere bijvoorbeeld.
Ook de agro-industrie moet opschuiven. Bijvoorbeeld door andere, lichtere machines te leveren en financiers als de Rabobank moeten dat mede mogelijk maken, vindt hij.
En het vraagt andere financiering. We moeten geld van de achterkant naar de voorkant brengen en dan is er ook meer waardering voor die duurzame boer. Ook voor natuurorganisaties is dat fijn, want er zijn dan geen herstelkosten meer nodig.’
Je moet daar Europese afspraken voor maken, meent Erisman. ‘Daarbij moet de bepaling van kosten een rol spelen plus de beprijzing van producten. Moeilijk daarbij is wel het berekenen van milieukosten. Hoe bepaal je de kosten van een blik ragout waar kippenvlees in zit en melk, met allebei een andere herkomst?’
Ruimte voor de boer zelf oplossingen te bedenken waar hij zelf in gelooft
Maar met het huidige beleid redden we het niet. Het huidige beleid is te versnipperd, met allemaal aparte beleidseilandjes, met het fosfaatplafond, stikstof en ook uit het klimaatvraagstuk komt beleid voort. Het advies van Erisman: zet het om in integraal beleid, dat gebaseerd is op doelen, vertrouwen, regionaal denken, controle en handhaving en als de sector niet mee komt, sancties. ‘Dan zul je zien dat de extensieve boer zegt: ik let op mijn biodiversiteit, ik let op mijn landschap en ik voldoe aan al die doelen. Dan zeg je als overheid, laat maar zien, check. De precisielandbouwer komt ook tot dezelfde resultaten. Laat het maar zien, check. Dan kunnen de boeren oplossingen bedenken waar ze zelf in geloven zodat ze uiteindelijk wel alle doelen halen. Dat is beter voor de natuur en het milieu en dat wil de consument ook.’