In 2006 ging Evelyne Deceur als sociaal-cultureel werker aan de slag in de Gentse wijk Rabot. Rabot is een achterstandswijk die na de teloorgang van de textielindustrie vrijwel volledig geïsoleerd geraakte op zowel ruimtelijk, economisch als sociaal vlak. Het stadsvernieuwingsproject ‘Bruggen naar Rabot’, dat het Gentse stadsbestuur in 2004 lanceerde, had dan ook als doel de wijk (opnieuw) te verbinden met de rest van de stad.
Deceur en haar collega’s kregen ondertussen de opdracht om ‘participatief met de bewoners aan de slag te gaan’. Om tot een échte verbetering van de leefsituatie te komen, volgden ze uiteindelijk een geheel eigen agenda. In haar proefschrift spreekt Deceur in die zin over ‘’sociaal-cultureel werk als een democratische arena” en “het inzetten van participatieve praktijken op stedelijke vraagstukken”. Het gaat daarbij in essentie om een benadering die afwijkt van de traditionele sociaal-culturele werkwijze die vaak paternalistisch is en vertrekt vanuit de idee “wij weten wat goed voor u is”.
Met een aanpak op maat en avontuur voor iedere werker en bewoner
Deceur licht in haar proefschift vier projecten toe waarin dergelijke redenering werd omgedraaid: in plaats van een aanbod voorop te stellen en op te leggen wat bewoners ‘moeten doen’, toont ze hoe sociaal-cultureel werkers in Rabot, vertrekkend vanuit de analyse van hoe bewoners hun buurt feitelijk al gebruikten en zich toe-eigenden, zochten naar manieren om de aanwezige talenten en kwaliteiten van de wijk te ondersteunen en om gedeelde bezorgdheden aan te pakken. Samen met de ‘Rabotiens’ en met kennis en kunde van betrokken experts werd zo telkens tijd en ruimte voor experiment geboden en een avontuur aangegaan, weliswaar niet in het wilde weg. In haar onderzoek verwijst Deceur hierbij naar de democratische waarden vrijheid, gelijkheid en solidariteit, die in spanning tot elkaar staan en een constante evenwichtsoefening vergen.
Tijdens de promotie vroeg pedagoog professor Gert Biesta wat deze evenwichtsoefening impliceert voor sociaal-cultureel werkers. Deceur opperde de noties ‘sociale deskundigheid’ en ‘kwaliteit van aanwezigheid’, waarmee ze pleit voor een professioneel engagement dat dicht op de inhoud, het project en bij de (vragen van de) mensen zelf blijft. Het gaat haar om gelijkwaardigheid, betrokkenheid en appreciatie voor ieders kunnen, eerder dan om het bewaren van sectorale grenzen en het volgen van voorgestructureerde stappenplannen en methodieken.
In een gesprek met Deceur trekt ze deze ‘houding’ ook door naar de (lokale) politiek en stadsbesturen die volgens haar moeten inzetten op het stimuleren van dit engagement en op maatwerk, passend bij de mensen die leven en wonen in stadswijken. In haar eigen onderzoek beschrijft ze nauwgezet hoe dit zoekproces (achter de schermen) in Rabot heeft vormgekregen. Haar aanpak inspireert ongetwijfeld en biedt zeker handvaten voor ook andere stedelijke sociaal-culturele praktijken projecten in binnen- en buitenland.